Mijn eerste kennismaking met Almere vond ik zeker geen bemoedigende ervaring. Ik woonde nog in de Bijlmermeer, in een prachtige flat op de eerste verdieping. Maar ik werkte destijds in Almere, dat nog alleen bestond uit Almere-Haven en waar net een begin was gemaakt met Almere-Stad. Als ik tijdens de lunchpauze even een boodschap ging doen bij (ik meen) Dirk van de Broek, hoorde ik platter Amsterdams praten dan ik ooit in Amsterdam zelf had gehoord! Maar de tijden veranderden, zeker nadat Suriname zelfstandig werd en er daardoor een soort gettovorming ontstond, was het in de Bijlmer minder prettig wonen geworden. Bovendien heerste er ook toen een economische crisis, én hadden we inmiddels een gezinnetje met twee kinderen. Dat laatste vooral maakte dat de flat niet meer de veilige haven was die het twaalf jaar lang voor ons had betekend. Buitenspelen vooral was een gedoe, en niet alleen omdat ik als moeder altijd mee moest. Mijn man hakte de knoop resoluut door; hij besloot dat er een huis gekocht moest worden in Almere. Dat was nog op een redelijke afstand van zijn werk in Amsterdam-West en bovendien betaalbaar. Nu had ik van mijn leven nog nooit in een eengezinswoning op de begane grond gewoond, laat staan dat ik in een koopwoning mijn onderkomen had gehad. Met een hart vol twijfels én mijn oude vooroordeel volgde ik. In de winter van 1984 betrokken wij een hoekhuis in de Molenbuurt, de eerste buurt van Almere-Buiten. Het was een barre, koude winter en achter ons huis was nog niets gebouwd. We stonden voor mijn gevoel op het randje van de aarde. In de nog niet aangelegde tuin troffen we soms ’s morgens de pootafdrukken van herten aan! De kinderen waren dolenthousiast van een wandeling thuisgekomen omdat ze naar een ‘bos’ waren geweest. Dat bleek later uit kniehoge bomen te bestaan, pas aangeplant door de gemeente. Er werd geschaatst op de sloot achter ons huis en bij een tochtje naar het Gooimeer konden ze ijsschotsen springen.

De kinderen waren dolenthousiast van een wandeling thuisgekomen
omdat ze naar een ‘bos’ waren geweest. Dat bleek later uit kniehoge bomen te
bestaan, pas aangeplant door de gemeente.

Almere-Buiten bleek iets van een klein dorp te hebben: er was een Albert Heijn, een postkantoor en nog een paar kleine winkeltjes. De banken hielden kantoor in portocabins en de scholen waren om de hoek. Maar wat nog het meest bijzonder was voor mij als stadsmens, was dat je je buren leerde kennen bij naam en toenaam. Daarnaast was er zóveel ruimte om ons heen, je kon zó ver kijken over het vlakke land! Dat vond ik nog het meest indrukwekkend. ’s Nachts kon je bij mooi weer de sterrenhemel eindeloos ver inkijken, práchtig! In het voorjaar zagen we op onze fietstochten enorme velden vol bloeiend koolzaad. Het viel me wel op, dat ik op een andere manier naar het weerbericht leerde luisteren. Want als er werd gezegd dat er een flinke wind zou staan langs de kust en rond het IJsselmeer, dan was fietsen een minder groot genoegen; eeuwig tegenwind. Die eerste jaren hebben we dan ook vaak met een lekkende neus rondgelopen! Van ons huis hebben we achttien jaar lang kunnen genieten. We maakten in die jaren vóór TomTom mee dat we vrienden duidelijk de veranderingen in de aanvliegroute naar ons adres moesten aangeven, anders raakten ze beslist verdwaald. Almere- Stad groeide uit, net als Almere-Buiten. Er kwamen meer winkels en langzaamaan waren er ook wat meer restaurantjes en uitgaansmogelijkheden. Heimwee naar Amsterdam heb ik nooit gehad, integendeel, als ik er nu wel eens kom, vliegt de drukte me daar aan. Inmiddels wonen we alweer vijftien jaar in de Bloemenbuurt en is Almere-Buiten volgebouwd. Nu verrijst aan de overkant van de snelweg een nieuwe nederzetting van Almere: Nobelhorst. En nog steeds vind ik wonen in Almere gewoon fijn. Ben ik lekker tóch gek!

Trudy Kamsteeg
Scripta Manent